
RUINE
EEN VERSLAG
OF
DE ERVARINGEN VAN
EEN BERGBEKLIMMER
geschreven 1992
bijgewerkt 1995
door A. Sandee, Groningen
RUINE
Als straks de rook is opgetrokken
van 't bouwwerk dat mijn leven was
waarin ik deed wat
iedereen van mij verwachtte
en zo zichzelf kreeg opgediend door mij:
een dienaar van zijn eigen
leven en van het uwe
terwijl ik zelf alleen maar
fluist'rend toe kan kijken
hoe één na één de muren van mijn rijk
wankelen daar de wil en de idee
waarop zij steun en grondvest zochten
mij verder nog ontbreken
Straks:
Wees welkom stilte, zie uw zoon
die zich als nooit tevoren
terug zal trekken in een ivoren toren
gebouwd uit pure leegte
en spiegels zonder glans
met boven op een tuin,
een hof gespeend
van groei en bloei en licht
geen kleuren in die tuin
alleen maar het gezicht.
Ik had een wilg gepoot, een jonge loot
in één jaar zo gegroeid
dat ik hem dit voorjaar al weer bij moest snoeien.
Kijk, je kunt wel wachten op een eik
je baard groeit duizend meter lang
terwijl, enk'le meters maar
van mij verwijderd,
gescheiden door mijn vensterruit
waardoor ze mij wel zien,
niet horen, koolmezen,
man en vrouw tezamen,
vliegjes pikken uit mijn wilg.
't Is koud hierboven, een stille wind
doet mij de botten snel verkillen.
Ik huiver en ik schuil
maar de wanden van mijn hut zijn dun
en de kleur die laat zich raden.
Het is geen steen of stro
waarvan ze zijn gebouwd
maar als de herfstwind op zich wachten laat
is er hoop op een snelle lente.
Ik heb altijd mijn best gedaan;
toen 'k jong was is mij altijd verteld
dat ik alleen de waarheid maar mocht zeggen.
Nu 'k ouder ben heb ik al snel begrepen;
de waarheid is het spoor van de naïeven.
Je wordt niet rijk als je verteld
wat je van de ander vindt.
Geld alleen maakt niet gelukkig
maar ik zou ook wel eens vermogend willen zijn.
Ik heb een oude schrijfmachine
maar eig'lijk is die niet van mij.
Ik werk erop maar als mijn tweede vrouw
hem weer terug wil hebben
of 't machine-lint is op
dan zal ik moeten schrijven met een pen.
Dat maakt niet uit, want als je weet
is ook een potlood goed genoeg;
maar ik zal nooit meer schrijven met mijn bloed.
Je kunt wel schrijven wat je wilt,
je kunt wel zuchten in je oude hut;
de koude wind waait eenzaam
om de hoge top en op de weg
reist nu geen enk'le sterveling.
Hoe zou hij ook, hij kent de weg niet eens;
in 't westen hecht er geen geloof
aan wat de ouden zeiden.
Zo zal je nooit geraken
op 't punt van verlichting.
Het ware schrijven heb ik geleerd
zonder wetten en zonder scholen
want waarom zou ik, de muziek
die in het woord verborgen is
kan toch alleen maar
door een enkeling begrepen worden.
Een valse toon is als een vloek
maar de waarheid klinkt hemels.
Ik had een boek geschreven; een vriend zei,
't is een gids waarop je kunt vertrouwen.
Maar toen ik het wou laten publiceren
zei men, 't is niet commercieel
dus onder dankzegging retour.
Die vriend, die kwam ik laatst nog tegen:
hij zag me niet meer staan of lopen.
Er staan wat planten voor mijn venster.
'k Verzorg ze, geef ze mest en water.
Ze doen het goed maar als ik ze
naar buiten zou verplaatsen
zou er al gauw
geen leven meer in zijn.
Dat heb je als je leven
verplaatst naar streken
waar het uit zichzelf niet heen zou gaan.
Je hebt dan snel verzorging nodig.
Er is een hut voor mij gebouwd:
de wanden dun, de deur is
enkel een gat, een ieder
kan erdoor naar binnen.
Toch is er niemand in mijn hut.
Hoe vrijer je wordt met al je gaven
des te wantrouwiger men wordt.
De hut, voor hen gebouwd, heeft klaarblijkelijk dikke muren.
Er zijn er wel, die hebben kleden in hun huis.
Zelfs als ze schreeuwen
kun je ze niet horen
maar als ik mijn mond eens opendoe
is er gelijk weer iemand die me zegt
dat wat ik zeg wel waar is
maar niet praktisch.
Zo is er toch een reden voor mijn armoe:
de waarheid heb ik nooit verzwegen.
Dus hangen er geen kleden in mijn hut
maar als ik spreek
word ik gehoord.
Je hebt wel van die mensen
die denken dat ze alles weten,
die denken dat voor elk probleem
er wel een oplossing zal zijn.
Wat zij vergeten is dat er maar één Weg is;
zoek je die weg dan kom je mij
vast wel eens tegen.
Ik lees hier dat er wetten zijn
waar ieder mens
zich aan moet houden en
loop je naast hun ene weg
dan zal je snel je voet verzwikken.
Een stok om mee te lopen is je doel
maar je kunt er ook heel goed
de slangen mee verjagen.
Er zijn er wel die zeggen:
je moet eens and're dingen schrijven
want wat jij zegt is
dan wel waar maar't is niet iets
wat men zo graag wil horen;
dan kun je ook een keer iets moois
voor jou of voor je hut gaan kopen.
Geen sieraad is zo mooi
dan dat het overtreffen zal
wat er in mijn hut
aan de dunne wanden hangt.
Als je alleen met leugens
je geld moet gaan verdienen
is de waarheid niet ver meer.
Maar munten die op zo'n manier
jouw voorraadkast gaan vullen
trekken gelijk weer ratten aan.
Zo heb je na een week
al weer niets om te eten.
'k Ben laatst eens om te kijken
de berg weer afgegaan
maar wat ik zag laat zich met pennestreken
niet beschrijven.
Keer toch terug van dit heilloze pad
waar een ieder enkel vindt
wat hij niet nodig heeft en zoek de ene Weg.
Slechts in de waarheid ligt de ware voeding.
Pas als het schip echt zinkt
en er geen hoop is op overleving
zal het duidelijk zijn wie de ratten waren.
Nu de muren vallen van wat ik had gebouwd
komen uit de voegen die de stenen hielden
de leugens weer tevoorschijn.
Zo zal er na de zomer een herfststorm nodig zijn
om in het voorjaar
met een schone lei weer te beginnen.
Buiten mijn venster
is een grote nis
waarin de wind vrij spel heeft;
hij scheurt aan de nog jonge wilgen
die ik een jaar geleden heb gepoot.
Maar omdàt ik ze heb gesnoeid
zullen ze ook dit wel overleven.
Zo gaat het dikwijls, door te snoeien
krijgt een nieuwe bloesem kansen.
Als een paardebloem tussen de struiken wortelt
worden de stelen eens zo lang.
De gouden kronen werken zich
ondanks alles naar het licht.
Pas als een mens echt dorst heeft
weet hij feilloos het water te vinden;
als je geen water nodig hebt
kan een wichelroede ook niet werken.
Op het pad naar mijn hut
staat een oude boom naamloos;
zijn wortels reiken naar het water,
zijn blaad'ren zijn getuigen van seizoenen.
Ik vraag niet hoe die boom heet
maar op de weg naar mijn hut
moet je gedwongen een omweg maken.
Ik was als leerling wonderwel, toch
kan ik nu geen cent verdienen.
Mijn voorraadkast is leeg,
hoe valt dit nu te rijmen?
Zo krijgt menigeen
die het niet verdient
door afkomst en door schone schijn
de dikste appels toegeworpen.
Helaas, nu kan ik weer gaan bedelen.
Het is als met de eenden in de winter.
Het brood, gegeven door moeders met kinderen
is bestemd voor alle eenden.
Toch wordt in 't voorjaar de vrouwtjeseend
door al die vette woerden verkracht.
't Is toch zo duidelijk;
waar mensenhanden zich met de natuur bemoeien
daar gaat het vast en zeker mis.
De waterige zon is lang niet sterk genoeg
om oude botten te verwarmen.
Ik huiver in mijn oude hut,
de wanden dun als sitspapier.
De deur een gat, geen treedt hier in,
alleen wat muizen spoken.
De voorraadkastdeur staat wijd open.
Je kunt pas denken als je vrij van honger bent.
Vanmorgen liep ik door de nevels
en zag de wilgen treurig takken zwiepen,
zij kenden reeds de komst
der kou en harde wind
maar ik had valse hoop op warmte.
Een mens wenst al te vaak
wat toch niet moog'lijk is,
een hond blijft niet erg lang
bij een gesloten vuilnisvat.
Waarom wacht ik dan steeds op vrienden?
Hier zit ik dan tevreden op mijn berg,
toch is 't niet zo
dat ik vrijwillig ben gegaan.
Mijn vragen waren mensen
veel te lastig dus
joegen ze een oude man
in schijnbaar zelfgekozen eenzaamheid.
Nu zeggen ze, daar zit die man
die nooit naar ons wou leren luisteren.
Maar ik, ik las de oude woorden
en wist al bijna van tevoren
dat ik die berg beklimmen zou.
Ik schrijf mijn verzen
op een oude typemachine
zolang ik haar bezitten kan.
Daarna zal ik het met pen of potlood doen.
Want wat heeft het voor nut
als mijn gedachten als een meeuw
voorbij de witte wolken dwalen?
Ik zet mijn onzin tegenover uw geraaskal
en weet dan waar de waarheid schuilt.
Men zei mij steeds, je moet je netjes kleden
dan krijg je vast een goede baan.
Ik kocht een pak van 't laatste geld,
ging om een baan te vragen.
Toen zei men mij,
wij kijken niet naar nette kleding.
Wie kan hier ooit nog wijs uit worden?
Ik kan goed werken,
heb een scherp verstand,
waarom zit ik dan op een berg te kniezen?
Niemand wil iemand die de waarheid dient,
zij willen slechts een dienaar voor zichzelf.
Ik heb in mijn kleine hut een spiegel,
kijk daar af en toe eens goed in.
Ik zie dan hoe de jaren tellen;
oud worden op een berg is hard
want niemand kan de weg naar boven vinden
om soelaas te bieden aan mijn eenzaamheid.
Je kunt ze ieder voorjaar wel weer zien;
de jonge meiden die hun monden
inviterend verven en met hun lichaam
o, zo kundig draaien
zodat de mannen als geile honden naar hen kijken.
Hun houding mag dan wel bevallig zijn,
ze blijven toch maar vrouwtjesmensen die
hun ware ik geweld aandoen.
Geen middel blijft er ongebruikt
zolang de macht de hoofdprijs blijft.
Maar als een hete zon
een vroege krokus schroeit
is er geen tijd meer
om te zorgen voor het nageslacht.
Ik daal nog wel eens van mijn berg af
en zie hoe mannen jonge meisjes paaien.
En als het ze gelukt is
zie je ze kijken naar hun vrienden;
kijk eens, ik heb het voor elkaar.
Wat zij niet weten is
dat in 't liefdesspel
al snel de overwinnaar de verliezer wordt.
Dan kan hij later in 't café
zichzelf weer gaan bezatten
en klagen tegen een publieke vrouw
dat 't vrouwtje thuis
hem weer eens niet begrijpt.
Maar zij begrijpt het wel,
hoeren en nette vrouwen blijven zusters;
zo zorgen ze voor elkaars broodwinning.
Ik zie ze vaak geheime lachjes delen,
dan doen ze of ze alles weten,
behandelen hun echtgenoot als kind.
Maar als die mannen niet
in opstand komen daar
zij nog steeds geloven wat
hun moeder vroeger zei
vragen zij erom bedrogen te worden.
En wordt hij eindelijk verstandig
zegt heel de vriendenkring
dat je zo geen vrouw behandelt.
Dan is hij wel zijn vrouw en vrienden kwijt
maar is hij ook weer vrij te reizen.
De weg omhoog is
heel vaak hard en lastig
maar soms kom ik hard lachend boven
om wat ik bergafwaarts heb gezien.
Dan ben ik blij en weet ik zeker
dat ik het goede pad heb uitgekozen;
hier valt geen vrouw mij lastig
met kijven over iedereen en alles.
Gelukkig dat ik doorgekregen heb
hoe zij hun spel gewoonlijk spelen.
Nu kan ik zitten in mijn arme hut en,
als ik wil, zelfs dronken worden van het lachen.
EPILOOG:
Nu zit ik vredig in mijn hut,
dat is niet altijd zo geweest;
ik kijk naar buiten en bedenk
dat na een wilde zomer
altijd een rustig najaar komt.
bewerkt 27-06-2000