SONNETTENKRANS

 

 

ODE AAN P.C.HOOFT


I
waar vroegertijds de liefde werd bezongen
wordt hedendaags de zaak luchthartig afgedaan
verdien jij wel genoeg, heb jij een goede baan
uitsluitend redenen door ratio bedongen

werd in vroeger eeuwen de hartstocht afgedwongen
door romantiek en zinlijkheid, welaan
-nu drupt dramatisch een treur'ge, trieste traan-
zoals de ouden pijpten, zo zingen niet hun jongen

O, rijkdom van voorbije, ouderwetsche tijden
laat dichters van vandaag zaak'lijkheid vermijden
laat hen weer spreken in overdrachtelijke taal

laat hen weer zwaar-bombastisch schrijven
over hun Venus, hoe die voor eeuwig kon beklijven
zoals de wielewaal, de mus en nachtegaal

II

zoals de wielewaal, de mus en nachtegaal
heeft ook de liefde geen bestaansrecht zonder leven
en vice versa , maar da's mij om het even
als ik verzucht: “dat Amor uit zijn hemel daal'

om mij te wonden met de oudste kwaal
die mensen lijden zonder ziek-koortsachtig beven
waarvoor dapp're helden roemrucht willen sneven
poëten verzen schrijven”, maar banaal

zijn dichterspogingen tot stervensdood gedoemd
worden hun makers namen in toekomst niet geroemd
als die niet zijn geënt op wezenlijk verhaal

op bron van inspiratie, verrukkelijk vrouw'lijk wezen
wier woord zo moeilijk, zo hardvochtig is te lezen
zo wisselend haar weg, zo letterlijk haar taal

III

zo wisselend haar weg, zo letterlijk haar taal
dat kunstenaars 't woord maar zelden kunnen vatten
zodat in menig kroeg men ze zich ziet bezatten
veelvuldig offers plengend in Bacchus' wijnbokaal

dus nuttigen zij zo gretig menig alcoholisch maal
bevechten bruisend bier als hongerige ratten
dat later zij weer reden hebben om te matten
met bloed & blauwe ogen - de lafaards aan de haal

die houden niet van vechten, zeker niet om een vrouw
die lopen weinig blauwtjes, staan zelden in de kou 
maar hebben ook nog nooit een liefdeslied gezongen

zij spreken overdrachtelijk in hoofse poëzie
dragen nooit iets vrouwlijk-schoons op mannelijke knie
zoals zij zijn gebekt, zo spreken ook hun tongen

IV

zoals zij zijn gebekt, zo spreken ook hun tongen
hun poëzie draagt nooit de passie, nooit de klacht
hun eenzaamheid vertoont zich midden in de nacht
hun lied wordt echter nimmermeer gezongen

zij worden wel per stuk betaald, zo hebben zij bedongen
het brood moet op de plank, dit wordt alom verwacht
als je moet leven van de steun ben je al gauw verdacht
maar er komt valse lucht uit harteloze longen

doch nooit zijn zij geweest in Amor's heil'ge sponde
daar zij door 't alaanwezig kwaad worden gedreven
in het allerergst' geval zien zij het zelfs als zonde

zij schrijven wat een levend mens nooit schrijven zou
hun ziel is zwart, hun geest voor immer in de rouw
geluk wordt zelfs in voorspoed aan hen toch nooit gegeven

V

geluk wordt zelfs in optimisme aan hem toch nooit gegeven
die 't najaagt, zoekend door 't verleden dwaalt
waar menige herinnering door vruchteloze hersens maalt
en hoop op beet're toekomst rampzalig hen doet leven

dus dwalen zij koortsachtig door nachtelijke dreven
hopend dat de waarheid weldra in hen nederdaalt
zodat hun sombermoede leven dag na dag verschraalt
tot aan het onverbidd'lijk eind, dat is het enige gegeven

maar gelukkig is de man die vrouwen kan bewonderen
die lichaamsronding als een godd'lijk landschap ziet
waarin hij eeuwig zwerven kan en wil

een duif zoekt onvermoeibaar eigen til
vergetelheid ligt in dat verr’ verschiet
waar vroegertijds de liefde werd bezongen